Aandachtig geloven in dit bouwwerk.
Beperkend in de verknelling van het bestaan.
Half vast, toch uitgegroeid uit de bestaande statuur van het mogen.
Aanbiddend wat zij ons toewijzen.
Slecht op elkaar gestapeld, toch stevig staan in het bestaan.
De hoop dat de in elkaar geduwde betonnen wereld zal breken.
Gevangen in de verkenning van alle macht, strevend naar echte arbeid.
Doet men zichzelf niets anders aan dan zich te laten uitgroeien uit al dat steenslag?
Een oneindig draaiende wereld, overgegoten met onze kwaadwillige onwetendheid.
Geloven — echt diep geloven — dat wij met al onze moed stijf blijven staan.
Onze heilige staat,
Onze heilige bestaanszekerheid,
Ons heilige geloof en al onze heilige spullen.
Vast in een plek van gedachten, als platen tegen elkaar gedrukt, al scheurend hier geplaatst.
Zoek ik naar de betekenis van mijn bestaan.
Mijn bewegingen, mijn ruimte en mijn plaats.
Mijn haat.
Mijn liefde.
Mijn gezag.
Mijn wereld.
Mijn doel om te vertellen waar we staan.
Hoe hebben wij als mensen ons zo laten verdrinken in onze eigen creaties?
Of is dat met míj gebeurd…
…
…
…
…
Heb ik mijzelf met al mijn emoties in het beton gedrukt?
Ben ik zelf stijf geworden?
Of is het toch dat steeds harder wordende beton?
Dat al zo veilige beton.
Binnen al dat beton voltrekt zich zowel het begin als het einde van ons leven.
Zat ik al die jaren fout, en is het allemaal niet zo?
Of heb ik gelijk, en zit ik vast?
Mag ik uitbreken? Of moet jij het doen?
Mag ik wel uitbreken?
Of moet de betonrot het doen?